Vrienden van het dienstvak LO&Sport
 


DRIELUIK OLYMPISCH RIO
WORSTELEN MET JOHAN BOUMAN

Door : Paul Lindeboom

Worstelen is een relatief kleine sport en Nederland is in Rio dan ook slechts vertegenwoordigd door Jessica Blaszka. Op de Olympische Spelen van 1976 in Montréal zou het zomaar gekund hebben dat Nederland voor de medaillekansen afhankelijk was van de prestaties van Johan Bouman.

Hoe ben je als jong ventje bij het worstelen terecht gekomen, een sport die in Nederland door slechts een stuk of 50 atleten beoefent wordt? En waardoor ben je er later mee gestopt?
Johan: “Zoals ieder jongetje ging ik uiteraard op voetbal, maar daar werd na een tijdje ook wel duidelijk dat ik niet het talent was waar iedere vereniging op zit te wachten. Tja, en dan ga je eens rondkijken. Op het sportcomplex, waar de voetbalclub speelde, bleken ook meerdere verenigingen gehuisvest te zijn, dus op een woensdagmiddag maar eens bij de krachtsportvereniging Hercules Dordrecht binnengestapt. Deze vereniging bestond voornamelijk uit een worstel- en een gewichtheffen-afdeling. Na een proeftraining op de worstelmat bijgewoond te hebben, ben ik gewoon bij de club gebleven. Veel gezelligheid, veel nieuwe vriendjes, veel onderlinge worstelpartijtjes en in die tijd best wel stoer. Er bestonden geen competitiewedstrijden voor de jeugd, alleen maar toernooien door het land (beetje gelijk aan judo van nu). Voor de senioren bestond er wel een competitie. De vereniging draaide mee op het hoogste niveau in Nederland.

De reden om te stoppen met worstelen kwam door doktersadvies. Als “kind in de groei” was het toch niet zo slim om te proberen op een zo laag gewicht te blijven, met als gevolg veel duizeligheid en flauwvallen tijdens de training. In die tussentijd had de vereniging ook een atletiekafdeling opgestart en daar bleek tijdens clubdagen (worstelaars moesten dan atletieknummers doen en atleten moesten onderling worstelen) dat ik redelijk uit de voeten kon bij de sprint- en springnummers. Toen is eigenlijk de overstap gemaakt naar de atletiek.”

Waar bleek jouw talent in het worstelen vooral in te zitten? Wat vond je zelf het mooiste aspect van de worstelsport in zijn algemeen?
Johan: “Ach, echt talent had ik niet. Het bleek gewoon dat ik in mijn gewichtsklasse iets groter was dan het gemiddelde.”

Wat kun je je van je allereerste worstelwedstrijd na 40 jaar nog herinneren?
Johan: “Mijn eerste wedstrijd weet ik niet meer, maar wel is mij een Open Nederlands Kampioenschap bijgebleven, waar ik het moest opnemen tegen buitenlandse tegenstanders. Ik denk dat ik in de gewichtsklasse rond de 62 kg zat en de eerste tegenstander kon ik redelijk opzij zetten. De volgende tegenstander kwam uit Polen. Eigenlijk al een volwassen man die luisterde naar de naam Dubrowski. Daar sta je dan als jong ventje, stijf van de zenuwen en wetende dat je eigenlijk kansloos bent. Hij kwam tenslotte niet naar Nederland om te verliezen. Enfin, hoe het precies kwam weet ik niet meer, maar na 14 seconden lag deze man met beide schouders op de grond en kon ik mij opmaken voor de halve finale. De partijen daarna heb ik verloren, maar mijn ego had wel een enorme opkikker gekregen. Het feit dat ik dit na ruim 40 jaar nog voor de geest kan halen moet toch wel iets zeggen. 

Daarna was ik ook rijp om mee te draaien in de seniorencompetitie en ik heb veel donkere, schimmige, met sigarettenrook gevulde, sportzalen gezien. Als jonkie deed ik mee met de volwassen mannen (meestal zaterdagavond competitiewedstrijden) en vochten we onze wedstrijden door heel Nederland.”

Waar lag het meeste accent in de trainingen op? Hoe zagen globaal de trainingen eruit (techniek/kracht/grondoefeningen/werpen/ect.? Hoeveel uren trainde je ongeveer per week?
Johan: “Training bij de jeugd was voornamelijk stoeien en aanleren/inslijpen van worpen, technieken en handigheidjes. Daarnaast veel krachttraining met de gewichtheffers.”

Wat was je mooiste succes in je worstelcarrière?
Johan: “4e bij de Open Nederlandse kampioenschappen Freestyle.”