Acht maart 1971. Het is feest in huize Lindeboom: negenjarige Paultje mag ook ’s nachts om half drie op staan – stoere actie voor op het schoolplein - om de fameuze bokswedstrijd om het wereldkampioenschap tussen Joe Frazier en (dan nog) Cassius Clay. Laatstgenoemde zal zich later bekeren tot de islam en vanaf dat moment luisteren naar de naam Muhammed Ali, en dit is letterlijk want als iemand hem met Cassius aanspreekt wordt die iemand een niemand.
Het feest wordt later richting de prille ochtend nog mooier, want held Frazier wint door Clay in de 15e ronde tegen het canvas te slaan. Iets wat eerder nog niemand gelukt is en later nog zelden zal gebeuren.
Klinkt gek om zo een heldenbetoog over Ali te beginnen, maar in het begin van zijn carrière had ik een hekel aan die patser, die praatjesmaker, die bluffer en die bijna-clown die zichzelf almaar ‘the Greatest’ noemde en niet schroomde zijn tegenstander woordelijk met rotte vis te lijf te gaan.
Dat beeld veranderde geleidelijk want de praatjesmaker zette zijn grootspraak om in mooie daden. Tot hij tegen Frazier tegen de grond ging, was hij nagenoeg onverslaanbaar en won de meeste wedstrijden zelfs met knock-outs. Dat was nog niet alles, in interviews voorafgaand aan de wedstrijden voorspelde hij in welke ronde hij zijn tegenstander knock-out zou slaan, en in de eerste jaren van zijn profbestaan kwamen die voorspellingen allemaal uit. Cassius Nostradamus.
Tegen de tijd dat hij tegen Frazier bokste, had Clay zich allang bekeerd tot de islam en zijn naam gewijzigd in Muhammad Ali. Cassius Clay was zijn slavennaam en mocht niet meer gebruikt worden. Hij luisterde er ook niet meer naar en het was ook een veeg teken dat hij een van de belangrijkste voorvechters werd van de rechten van the black man. Eerder, in 1966, werd hij ook een dienstweigeraar, want Amerika was in oorlog met Vietnam en elke dienstplichtige wist dat indiensttreding deelname aan de oorlog zou worden. Het werd een nationaal trauma in de USA, want de op dat moment wereldkampioen boksen kreeg een gevangenisstraf van vijf jaar.
De wedstrijd tegen Joe Frazier was derhalve een beladen en bijzondere wedstrijd, want twee ongeslagen wereldkampioenen stonden tegenover elkaar. Voor Ali betekende het zijn rehabilitatie na zijn gevangenisstraf en voor Frazier de kans alle beledigingen van zijn opponent recht te zetten. (Hij zag Frazier als verrader van zijn zwarte volk, doordat hij onder contract stond bij vooraanstaande blanke investeerders.) Het werd op 8 maart 1971 een meeslepend gevecht over de volle 15 ronden, met een astronomisch bedrag voor de winnaar van 5 miljoen dollar. Het werd een van de weinige nederlagen van Ali, die het echter in de twee navolgende gevechten tegen Frazier – the Rumble in the Jungle (in het toenmalige Zaïre) en the Thrilla in Manilla (Filipijnen) – zou rechtzetten met twee winstpartijen.
Het waren drie sensationele bokswedstrijden, die wereldwijd voor kijkcijferrecords zorgden en de bokssport als topattractie in de media bestempelden. Aanbeveling om onderstaande samenvatting van een goeie 7 minuten te bekijken. Historisch hoogtepunt.
Voor en na de drie wereldbefaamde tegen Frazier was Ali een ongekende grootheid in het boksen. Hij was op jonge leeftijd al gekroond tot Olympisch kampioen (Rome 1960) in de klasse tot 80 kilo. In zijn vroege carriere als profbokser ontwikkelde hij niet slechts zijn grootheid als bluffer en shouter, maar werd hij vooral wereldberoemd door de Ali ‘shuffle’. Zijn lichtvoetigheid was bijna dansen en zorgde voor een bijna ongeschonden gelaat in de meeste wedstrijden doordat hij nagenoeg niet geraakt kon worden. Bijna elke slag wist hij te ontwijken door zijn verbluffende snelheid in zijn voetenwerk en lenige bovenlijf.
Na zijn eerste verliespartij tegen Frazier in 1970 bleef hij jarenlang ongeslagen en verzamelde een reusachtig aantal van gewonnen partijen. De laatste jaren van zijn carrière waren echter bijna zielig. In zijn topjaren kon hij al goed incasseren, maar in zijn laatste vijf wedstrijden kreeg hij er vreselijk van langs en was vooral bezig met aan zijn tegenstander hangen of zijn rope-a-dope (in de touwen hangen, zijn lichaam helemaal klein en armen en bokshandschoenen hermetisch voor zijn hoofd en bovenlijf gesloten) techniek toepassen. Maar nu niet vanuit tactische overwegingen, om na het uitrazen van zijn tegenstander hem vervolgens vrij snel knock-out slaan, maar omdat hij niet bij machte was om echt te boksen. Een typisch voorbeeld van een topsporter die niet kon stoppen op zijn hoogtepunt en een smet op zijn erelijst.
Die glansloze nadagen konden overigens niet voorkomen dat Ali verkoren werd om echt ‘The Greatest’ ever te worden. Hij werd uitgeroepen tot sportman van de twintigste eeuw en was dermate geëmotioneerd dat hij niet voor een van de weinige keren niet goed wist wat hij moest zeggen. Oh nee, hij was jaren daarvoor al getroffen door Parkinson en was geen schim meer van de grootheid, de bluffer met zijn rake rijmpjes, de bespeler van het publiek en die prachtig door de ring dansende en bijna niet te raken bokser. Met die verwoestende uppercut. Die voor altijd in herinnering zal blijven, in ieder geval bij mij. Fly like a butterfly, sting like a bee.
Na het lezen van zijn biografie nog talloze avonden bezig geweest met het terug kijken van al zijn wedstrijden als profbokser en samen met Wil Maaswinkel geheel toevallig op het idee gekomen van een serie over LO&Sport boksers en de militaire boksgeschiedenis. In de komende weken presenteren we onze oud-collega’s Jack Jeekel, Gerard van Dongen en Ger van den Berg en de nog net actief diendende Hans van der Kaaden . Blijven we nog wat langer nagenieten!
Alle overige artikelen in de serie over het Militair Boksen:
- Muhammad Ali
- Gerard van Dongen
- Ger van de Berg en Hans van der Kaaden
- Jack Jeekel